Denken

Ik betrap me erop dat ik niet meer denk. Het komt er niet meer van, waarschijnlijk te druk in het hoofd. Ik heb het dan over nadenken, doorgronden. Niet over bedenken of overdenken, maar over het echte werk: het knarsen.

Voorheen dacht ik geregeld. Ik dacht dan bijvoorbeeld na over de kwantumtheorie, over to be or not to be, over Einsteins relativiteitstheorie of over de voordelen van linksrijdend verkeer boven rechtsrijdend verkeer. Niet dat ik alles wist te doorgronden, maar ik ging wel aardig de diepte in.

Als niet-denker ben je overgeleverd aan de goden. Overgeleverd aan een twijfelachtig gezelschap van deskundigen, semi-deskundigen, piskijkers en glazenbol-gluurders. Tot ik weer ga denken steek ik ’s morgens mijn vinger in de lucht. Weten uit welke richting de wind waait, is voor de niet-denker het hoogst haalbare.